“Hoe werkt dat eigenlijk met botcellen”, vraagt de vrouw met de gebroken bovenarm aan de chirurg.

De arts blijft ingespannen naar het beeld van de röntgenfoto turen en kijkt niet op van het scherm.

“Die worden gevormd, die botcellen”, antwoordt hij. Terwijl de vrouw dit overdenkt vervolgt hij: “Het lichaam vormt die cellen, dat is een heel ingewikkeld proces.”

“Wanneer gebeurt dat dan?”, vraagt de vrouw. Zij is hypnotherapeute en wil er graag achter komen hoe zij dit zou kunnen ondersteunen.

“Zes weken na de breuk beginnen zich nieuwe botcellen te vormen. Bij de één meer dan bij de ander.”

De vrouw noteert de maandag waarop het zes weken na de breuk is in haar agenda. Op de betreffende maandag gaat zij ervoor zitten en begint te visualiseren hoe zich botcellen vormen rond de breuk. Ze verbeeldt zich dat ze werkelijk groeien, en een goede steunende laag vormen.

De volgende afspraak

Bij de volgende afspraak in de behandelkamer buigt de chirurg zich weer over de röntgenfoto op zijn beeld. Even kijkt hij snel van dichtbij naar het scherm, en ook kijkt hij even opzij naar de vrouw die rustig aan de tafel zit.

“Het is niet te geloven hoeveel botcellen u heeft gevormd”, zegt hij, “kijkt u maar.” Hij draait het scherm naar de vrouw toe en wijst met een pen de witte rand aan, onder de breuk. “Niet te geloven, en dat op uw leeftijd. Het zit wel vooral aan de onderkant, het zou mooi zijn als er ook wat meer aan de bovenkant zou komen.”

De daarop volgende week gaat ze flink aan de slag, en visualiseert steeds heel actief de bovenkant van de breuk. Ze is wel heel benieuwd naar het resultaat wanneer ze weer de behandelkamer binnenkomt. De arts zit alweer ingespannen te turen. Hij kijkt even naar haar en kijkt nogmaals naar het scherm. “Het lijkt nu beter in evenwicht te zijn”, zegt hij, en wijst op de witte rand rondom het beeld van de breuk.

Als ze na maanden afscheid nemen zegt de vrouw: “Weet u, ik ben hypnotherapeute. Ik visualiseer dat, die ontwikkeling van de botcellen.” De chirurg is een jonge man. Hij kijkt zijn patiënte peinzend aan, zonder een spoor van verbazing.

“Weet u”, zegt hij, “wij weten ook dat de geest heel veel teweeg kan brengen, maar wij hebben daarover niets geleerd. Daarin kan ik mijn patiënten dus niet ondersteunen.”

Ingrid Mehrtens